strohut
Nederlands
![](../I/m/Leopoldsburg_-_Strohut_Strooiendorp.jpg)
hut gemaakt met stro
Woordafbreking
- stro·hut
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van stro zn en hut zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | strohut | strohutten |
verkleinwoord | strohutje | strohutjes |
Zelfstandig naamwoord
strohut v/m [1]
- een (tijdelijk, armoedig) optrekje waar stro als één van de bouwmaterialen is gebruikt
- Voor de kinderen is er van alles en nog wat te doen: spelen in de strohut of de speeltuin, hutten bouwen in het bos, mee op de trekker, ponyrijden, helpen in de moestuin, aardappels rooien op het land of pannenkoeken bakken.[2]
- De vloedgolf die op de aardbeving volgde, zou vooral de strohutten in de buurt van het strand vernield hebben.[3]
Gangbaarheid
- Het woord strohut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'strohut' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia Newsroom Enschede - Julia Henkel 09-04-18 Toerist in Nederland is dol op Buurse en zijn omgeving
- de Standaard 02/04/2007 door llc, mcu Al vijftien doden na vloedgolf op Salomonseilanden
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.