stipuleren
Nederlands
Woordafbreking
- sti·pu·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bedingen’ voor het eerst aangetroffen in 1498 [1]
- afgeleid van het Franse stipuler (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
stipuleren |
stipuleerde |
gestipuleerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
stipuleren [4]
- overgankelijk als voorwaarde, voorbehoud, beperking of uitbreiding vastleggen (in een contract)
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord stipuleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stipuleren' herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "stipuleren" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Wiktionnaire
- stipuleren op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.