stipuleren

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sti·pu·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bedingen’ voor het eerst aangetroffen in 1498 [1]
  • afgeleid van het Franse stipuler (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stipuleren
stipuleerde
gestipuleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

stipuleren [4]

  1. overgankelijk als voorwaarde, voorbehoud, beperking of uitbreiding vastleggen (in een contract)
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord stipuleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
63 %van de Nederlanders;
84 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.