stippel
Nederlands
Woordafbreking
- stip·pel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stippel | stippels |
verkleinwoord | stippeltje | stippeltjes |
Zelfstandig naamwoord
stippel v/m
- puntvormig of rond merkteken
- Haar jurk had groene stippeltjes.
Afgeleide begrippen
- stippelen, stippelganzenvoet, stippellijn, stippelmot, stippelvaren
Werkwoord
vervoeging van |
---|
stippelen |
stippel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stippelen
- Ik stippel.
- gebiedende wijs van stippelen
- Stippel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stippelen
- Stippel je?
Gangbaarheid
- Het woord stippel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stippel' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.