statuut
Nederlands
Woordafbreking
- sta·tuut
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorschrift’ voor het eerst aangetroffen in 1270 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | statuut | statuten |
verkleinwoord | statuutje | statuutjes |
Zelfstandig naamwoord
statuut o [3]
- (juridisch) officieel reglement omtrent rechten, plichten en bevoegdheden van de (rechts)personen binnen een groep als een staat, bedrijf, opleiding enz
Hyponiemen
- autonomiestatuut, leerlingenstatuut, nepstatuut, programmastatuut, redactiestatuut, taalstatuut
Afgeleide begrippen
- statutenwijziging
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord statuut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'statuut' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.