spuug

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spuug
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘speeksel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1717 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord spuug -
verkleinwoord spuugje spuugjes

Zelfstandig naamwoord

spuug o

  1. vocht dat in de mond vloeit uit de speekselklieren
Synoniemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
spugen

spuug

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spugen
    • Ik spuug. 
  2. gebiedende wijs van spugen
    • Spuug! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spugen
    • Spuug je? 

Gangbaarheid

  • Het woord spuug staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.