sportweek
Nederlands
Woordafbreking
- sport·week
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van sport en week
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sportweek | sportweken |
verkleinwoord | sportweekje | sportweekjes |
Zelfstandig naamwoord
sportweek
- (sport) week aan het einde van het schooljaar waarin de school sporten organiseert
Gangbaarheid
- Het woord 'sportweek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.