souffleren
Nederlands
Woordafbreking
- souf·fle·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorzeggen’ voor het eerst aangetroffen in 1808 [1]
- afgeleid van het Franse souffler (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
souffleren |
souffleerde |
gesouffleerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
souffleren overgankelijk [3]
- (toneel) een toneelrol zachtjes voorzeggen
- laten opkomen of zwellen (d.m.v. geklopt eiwit met veel lucht erin) (-> soufflé)
Gangbaarheid
- Het woord souffleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'souffleren' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.