sloop
Nederlands
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kussenovertrek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1444 [1]
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | sloop | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
sloop
- v/m of o: een stoffen omslag om een kussen
- Ik zal even een sloopje om dat kussen doen.
- m: de daad van het slopen, afbreken
- Dat schip is rijp voor de sloop.
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sluipen |
sloop
- enkelvoud verleden tijd van sluipen
- Ik sloop.
- Jij sloop.
- Hij, zij, het sloop.
- Ik sloop.
Gangbaarheid
- Het woord sloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sloop' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.