sloop

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sloop    (hulp, bestand)
  • IPA: /slop/
Woordafbreking
  • sloop
1 enkelvoud meervoud
naamwoord sloop slopen
verkleinwoord sloopje sloopjes
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kussenovertrek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1444 [1]
2 enkelvoud meervoud
naamwoord sloop -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

sloop

  1. v/m of o: een stoffen omslag om een kussen
    • Ik zal even een sloopje om dat kussen doen. 
  1. m: de daad van het slopen, afbreken
    • Dat schip is rijp voor de sloop. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
slopen

sloop

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slopen
    • Ik sloop. 
  2. gebiedende wijs van slopen
    • Sloop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slopen
    • Sloop je? 

Werkwoord

vervoeging van
sluipen

sloop

  1. enkelvoud verleden tijd van sluipen
    • Ik sloop. 
    • Jij sloop. 
    • Hij, zij, het sloop. 

Gangbaarheid

  • Het woord sloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
sloop sloops

Zelfstandig naamwoord

sloop

  1. sloep
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.