slapengaan
Nederlands
Woordafbreking
- sla·pen·gaan
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van slapen ww en gaan ww
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slapengaan | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
slapengaan o [1]
- het naar bed gaan om te gaan slapen
- „Het is ontnuchterend te beseffen dat de persoon die tijdens de lunch tegenover jou aan tafel zat, moest thuiskomen in smerigheid en vuiligheid, terwijl jij naar huis ging waar een warme maaltijd en een verhaaltje voor het slapengaan op je wachtten.”[2]
- De ene groep kreeg een sessie met een slaaptherapeut en werd ook aangeraden geen cafeïne te drinken of smartphones en tablets te gebruiken voor het slapengaan. Een controlegroep kreeg die opdracht niet en woonde ook geen sessie bij.[3]
Gangbaarheid
- Het woord slapengaan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 24 jan. 2018
- de Telegraaf 16 jan. 2018
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.