slaag
Nederlands
Woordafbreking
- slaag
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van slaan.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slaag | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
slaag m
- het uitdelen of ontvangen van klappen
- Hij kreeg een flink pak slaag.
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
slagen |
slaag
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slagen
- Ik slaag.
- gebiedende wijs van slagen
- Slaag!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slagen
- Slaag je?
Gangbaarheid
- Het woord slaag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'slaag' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.