skeeler
![](../I/m/Speed_Skates.jpg)
Skeeler
Nederlands
Woordafbreking
- skee·ler
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘soort rolschaats’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1969 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | skeeler | skeelers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
skeeler m
- rolschaats met 4 wieltjes die achterelkaar, in-line, staan. Het wordt tegenwoordig meer gezien als een vorm van schaatsen dan van rolschaatsen.
- Luc en ik bleven nog een uur op het terras zitten. We kwamen uiteindelijk thuis met twee paar skeelers van Extra-sport. We waren het met elkaar eens geweest: het moesten van die gele zijn. [2]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
skeeleren |
skeeler
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van skeeleren
- Ik skeeler.
- gebiedende wijs van skeeleren
- Skeeler!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van skeeleren
- Skeeler je?
Gangbaarheid
- Het woord skeeler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'skeeler' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.