skeeleren
Nederlands
skeeleren
Woordafbreking
- skee·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Engels
Werkwoord
skeeleren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
skeeleren |
skeelerde |
geskeelerd |
zwak -d | volledig |
- rolschaatsen op een rolschaats met 4 wieltjes die recht achterelkaar staan
- Sandrine Tas heeft haar 22e verjaardag tijdens het WK skeeleren luister bijgezet met een zilveren medaille. Tas eindigde donderdag als tweede in de afvallingskoers op de weg over 20 kilometer, op de marathon na het langste onderdeel. [1]
- Schouten groeide op in Andijk op een tulpenkwekerij. Haar ouders schaatsten niet, maar in het Noord-Hollandse dorp was de sport tijdens haar jeugd 'deel van de opvoeding'. Veel basisschoolkinderen gingen per bus naar de ijsbaan van Alkmaar. Schouten beschikte over talent en sloot aan bij een club. In de zomer skeeleren, 's winters op het ijs. [2]
Gangbaarheid
- Het woord skeeleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'skeeleren' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- de Standaard 07/september/2017
- Tubantia Lisette van der Geest 22-oktober-2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.