sits
Nederlands
Woordafbreking
- sits
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bont katoen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1659 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sits | sitsen |
verkleinwoord | sitsje | sitsjes |
Zelfstandig naamwoord
Afgeleide begrippen
- sitsenwinkel, sitspapier
Verwijzingen
- "sits" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- sits op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.