servituut
Nederlands
Woordafbreking
- ser·vi·tuut
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘erfdienstbaarheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | servituut | servituten |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
servituut o [3]
- (juridisch) erfdienstbaarheid, een last, waarmede een onroerende zaak - het dienend of lijdend erf - ten behoeve van een andere onroerende zaak - het heersend erf - is bezwaard
Gangbaarheid
- Het woord servituut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'servituut' herkend door:
23 % | van de Nederlanders; |
37 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.