schorten

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schor·ten
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘ontbreken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1429 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schorten
schortte
geschort
zwak -t volledig

Werkwoord

schorten

  1. onpersoonlijk ~ aan: tekortkomen, ontbreken
    • Er heeft van alles aan geschort. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

schorten mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schort

Gangbaarheid

  • Het woord schorten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.