schort
Nederlands
Woordafbreking
- schort
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘boezelaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1442 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schort | schorten |
verkleinwoord | schortje | schortjes |
Zelfstandig naamwoord
schort o
- (kleding) een lap stof die voorgebonden wordt gewoonlijk rond de middel om de kleding te beschermen bij huishoudelijke taken zoals het koken of schoonmaken
Vertalingen
1. een lap stof die voorgebonden wordt gewoonlijk rond de middel om de kleding te beschermen bij huishoudelijke taken zoals het koken of schoonmaken
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schorten |
schort
- onpersoonlijke tegenwoordige tijd van schorten
vervoeging van |
---|
schorten |
schort
Gangbaarheid
- Het woord schort staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'schort' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.