scheep

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scheep
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

scheep o

  1. ~ gaan aan boord van een schip gaan en wegvaren
    • Zij waren in Rotterdam scheep gegaan. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
schepen

scheep

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schepen
    • Ik scheep. 
  2. gebiedende wijs van schepen
    • Scheep! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schepen
    • Scheep je? 

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.