satirisch
Nederlands
Woordafbreking
- sa·ti·risch
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘hekelend’ voor het eerst aangetroffen in 1838 [1]
- afgeleid van satire met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | satirisch | satirischer | |
verbogen | satirische | satirischere | |
partitief | satirisch | satirischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
satirisch [3]
- naar de aard van een satire, waarbij iets aan de kaak wordt gesteld
- 12 doden door terroristische aanslag op redactie Frans satirisch weekblad 'Charlie Hebdo'.[4]
Gangbaarheid
- Het woord satirisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'satirisch' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "satirisch" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- satirisch op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- www.z24.nl
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.