sarren
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
sarren | sarrend |
gesar | gesard |
Woordafbreking
- sar·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘plagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1357 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
sarren /'sɑrən/ |
sarde /'sɑrdə/ |
gesard /ɣə'sɑrt/ |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
sarren
- overgankelijk voortdurend lastig vallen
- Als je een kat gaat sarren kun je wel eens een haal krijgen.
Vertalingen
1. iemand voortdurend lastig vallen
Gangbaarheid
- Het woord sarren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sarren' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.