sarren

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
sarrensarrend
gesargesard
Uitspraak
  • Geluid:  sarren    (hulp, bestand)
  • IPA: /'sɑrən/
Woordafbreking
  • sar·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘plagen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1357 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sarren
/'sɑrən/
sarde
/'sɑrdə/
gesard
/ɣə'sɑrt/
zwak -d volledig

Werkwoord

sarren

  1. overgankelijk voortdurend lastig vallen
    • Als je een kat gaat sarren kun je wel eens een haal krijgen. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord sarren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
82 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.