ruk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ruk    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ruk

Werkwoord

vervoeging van
rukken

ruk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rukken
    • Ik ruk. 
  2. gebiedende wijs van rukken
    • Ruk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rukken
    • Ruk je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord ruk rukken
verkleinwoord rukje rukjes

Zelfstandig naamwoord

ruk m

  1. een snelle trekkende beweging.
    • De wind gaf een ruk naar links. 
  1. in één periode zonder onderbreking.
    • In één ruk fietsen we van Amsterdam naar Rotterdam. 

Gangbaarheid

  • Het woord ruk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Lets

Woordherkomst en -opbouw

Tussenwerpsel

ruk

  1. knor, het geluid van een varken
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.