ruk
Nederlands
Woordafbreking
- ruk
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rukken |
ruk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rukken
- Ik ruk.
- gebiedende wijs van rukken
- Ruk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rukken
- Ruk je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ruk | rukken |
verkleinwoord | rukje | rukjes |
Zelfstandig naamwoord
ruk m
- een snelle trekkende beweging.
- De wind gaf een ruk naar links.
- in één periode zonder onderbreking.
- In één ruk fietsen we van Amsterdam naar Rotterdam.
Gangbaarheid
- Het woord ruk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ruk' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.