rokken

Nederlands

o: houten staafje om vezels omheen te winden
Uitspraak
  • Geluid:  rokken    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈrɔkə(n)/
Woordafbreking
  • rok·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘onderdeel van spinnewiel’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • mv: rok met de uitgang -en
  • o: van Middelnederlands rocke [2]

Zelfstandig naamwoord

rokken mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord rok
enkelvoud meervoud
naamwoord rokken rokkens
verkleinwoord rokkentje rokkentjes

Zelfstandig naamwoord

rokkeno [3]

  1. houten staafje om vezels omheen te winden, gebruikt bij het spinnen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rokken
rokte
gerokt
zwak -t volledig

Werkwoord

rokken [4] [5]

  1. overgankelijk op een spinrokken winden
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord rokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Noors

Woordafbreking
  • rok·ken
Naar frequentie > 50000

Zelfstandig naamwoord

rokken, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van rokk

Zelfstandig naamwoord

rokken, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van rokke
Schrijfwijzen


Nynorsk

Woordafbreking
  • rok·ken

Zelfstandig naamwoord

rokken, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van rokk
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.