rokeren
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
rokeren | rokerend |
rokade |
Woordafbreking
- ro·ke·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
rokeren |
rokeerde |
gerokeerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
rokéren
- inergatief, (schaak) het doen van een zet waarbij de koning en een toren elkaar passeren
- Je mag niet rokeren als je schaak staat.
Vertalingen
1.1. het doen van een zet waarbij de koning en een toren elkaar passeren
Gangbaarheid
- Het woord rokeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'rokeren' herkend door:
41 % | van de Nederlanders; |
31 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.