rijs

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rijs
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘takje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 918 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord rijs rijzen
verkleinwoord rijsje rijsjes

Zelfstandig naamwoord

rijs o [4] [5] [6]

  1. jong, dun takje
  2. takkenbos
  3. (waterstaat) rijshout
Hyponiemen
  • beitelrijs, berkenrijs, wilgenrijs
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
rijzen

rijs

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rijzen
    • Ik rijs. 
  2. gebiedende wijs van rijzen
    • Rijs! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rijzen
    • Rijs je? 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord rijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
60 %van de Nederlanders;
43 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.