retrospectief
Nederlands
Woordafbreking
- re·tro·spec·tief
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van retrospectie met het achtervoegsel -ief
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | retrospectief | retrospectiever | retrospectiefst |
verbogen | retrospectieve | retrospectievere | retrospectiefste |
partitief | retrospectiefs | retrospectievers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
retrospectief
- terugkijkend naar het verleden
- In dat verhaal komen veel retrospectieve elementen voor.
Vertalingen
1. terugkijkend naar het verleden
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | retrospectief | retrospectieven |
verkleinwoord | - | - |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
Zelfstandig naamwoord
retrospectief o
- overzicht van iemands oeuvre (waarin dus wordt teruggekeken)
Gangbaarheid
- Het woord retrospectief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'retrospectief' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.