rammen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ram·men
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘beuken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1637 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rammen
ramde
geramd
zwak -d volledig

Werkwoord

rammen

  1. overgankelijk, (militair) een opzettelijke botsing veroorzaken
    • Triremen waren toegerust om een vijandelijk schip te rammen. 
  1. overgankelijk met een zwaar voorwerp een poort of deur inslaan
    • De Geuzen ramden de poort van Brielle en namen de stad in. 
Hyponiemen
  • potenrammen
Afgeleide begrippen
  • ramjet, ramkoers, ramkraak, ramkraker, ramlam, rampaal, rampaard, ramschip, ramsteven

Zelfstandig naamwoord

rammen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ram

Gangbaarheid

  • Het woord rammen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen


Noors

Woordafbreking
  • ram·men

Zelfstandig naamwoord

rammen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van ram

Zelfstandig naamwoord

rammen, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van ramme
Synoniemen
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.