rammel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ramĀ·mel
enkelvoud meervoud
naamwoord rammel rammels
verkleinwoord rammeltje rammeltjes

Zelfstandig naamwoord

rammel m [1] [2]

  1. rammelaar
  2. slaag
    • Overvaller kreeg pak rammel van passant 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord rammel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
rammelen

rammel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rammelen
    • Ik rammel. 
  2. gebiedende wijs van rammelen
    • Rammel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rammelen
    • Rammel je? 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.