ramasser

Frans

Uitspraak

Werkwoord

ramasser

  1. (spreektaal) in de kraag pakken, inrekenen
  1. «Noël, cet imbécile, il s'est fait ramasser par les poulets.»
    Die idioot van een Noël heeft zich door de juten laten oppakken. [1]
  2. (spreektaal) incasseren, oplopen
  1. «Ce weekend, Jacky a ramassé une bonne grippe.»
    Jacky heeft dit weekend een flinke griep opgelopen.

se ramasser

  1. wederkerend (spreektaal) vallen
  1. «J’me suis ramassé en bécane, depuis j’prends le bus.»
    Ik ben gevallen met de motor, sindsdien neem ik de bus. [1]

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.