oplopen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  oplopen    (hulp, bestand)
  • IPA: /'ɔplopə(n)/
Woordafbreking
  • op·lo·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oplopen
liep op
opgelopen
klasse 7 volledig

Werkwoord

oplopen

  1. ergatief naar boven hellen
    • De grond loopt hier op. 
  1. ergatief iets ~: lopend naar boven gaan
    • Hij liep de trap op. 
  1. ergatief in getal of hoeveelheid toenemen
    • De temperatuur liep zodra de zon opgekomen was flink op. 
  1. overgankelijk een besmetting of beschadiging verkrijgen
    • Hij had in dat kroeggevecht een blauw oog opgelopen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord oplopen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.