putsch
Nederlands
![](../I/m/Plaque_remembering_Police_victims_Hitlers_1923_putsch_Feldherrnhalle_Munich.jpg)
gedenkteken van de in 1923 mislukte putsch
Woordafbreking
- putsch
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘staatsgreep’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- uit het Duits [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | putsch | putschen |
verkleinwoord | putschje | putschjes |
Zelfstandig naamwoord
putsch m [3]
- een (geweldadige) omverwerping van een legitieme regering
- In vergelijking met Al-Bashir is Kim Jong-un een watje en een koorknaap. De Koreaan speelde nog met de blokkendoos, toen Al-Bashir al bloed aan zijn handen had en zich met een militaire putsch de macht toe-eigende. [4]
- De plaatsvervangend leider van de pro-Koerdische HDP, Ahmet Yildirim, beschuldigde de regering van het doorvoeren van een 'tweede putsch' met de massaontslagen en het vastzetten van politici van de oppositie, onder wie parlementsleden van zijn partij. [5]
Gangbaarheid
- Het woord putsch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'putsch' herkend door:
52 % | van de Nederlanders; |
48 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "putsch" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- putsch op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Standaard ZATERDAG 23 SEPTEMBER 2017
- Volkskrant 16 juli 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.