présence

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  présence    (hulp, bestand)
  • IPA: /preˈzɑ̃s(ə)/
Woordafbreking
  • pré·sen·ce
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord présence -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

présence m/v

  1. manier waarop iemands aanwezigheid indruk maakt op anderen
    • Het is die innerlijke heftigheid die hem een onnavolgbare présence geeft op het toneel. [2]
Verwante begrippen
  • acte de présence

Gangbaarheid

  • Het woord présence staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
88 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  présence     la présence     présences     les présences  

Zelfstandig naamwoord

présence v

  1. aanwezigheid
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.