privilege
Nederlands
Woordafbreking
- pri·vi·le·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorrecht’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | privilege | privileges |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
privilege o
- een bepaald recht, voordeel niet genoten door anderen
- De stad had het privilege op de handel in wijn voor de hele regio.
Vertalingen
1. een bepaald recht, voordeel niet genoten door anderen
Gangbaarheid
- Het woord privilege staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'privilege' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.