primo
Nederlands
Woordafbreking
- pri·mo
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn of Italiaans, in de betekenis van ‘bijwoord van tijd: op de eerste dag van de maand’ voor het eerst aangetroffen in 1324 [1]
- [1] van Latijn primo (bijwoord) [2]
- [2] verkorting van Latijn primo die, ablatief van 'primus dies', dus: "op de eerste dag" [3][4]
Bijwoord
primo
- ten eerste
- op de eerste dag van de maand
Gangbaarheid
- Het woord primo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'primo' herkend door:
61 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "primo" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- primo op website: Etymologiebank.nl
Latijn
Bijvoeglijk naamwoord
primo
Spaans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.