poel

Nederlands

Niet te verwarren met: poule
Uitspraak
Woordafbreking
  • poel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘plas’ voor het eerst aangetroffen in 918 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord poel poelen
verkleinwoord poeltje poeltjes

Zelfstandig naamwoord

poel m

  1. een vrij klein stilstaand water
    • Er zit in die poel niet zo veel vis. 
Hyponiemen
  • aalpoel, adderpoel, genenpoel, hellepoel, jammerpoel, paddenpoel, waterpoel
Afgeleide begrippen
  • poelkikker, poelruit, poelruiter, poelslak, poelsnip
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord poel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.