poedel
Nederlands
Woordafbreking
- poe·del
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘misschot’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1887 [1]
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘hondensoort’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1804 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | poedel | poedels |
verkleinwoord | poedeltje | poedeltjes |
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
poedelen |
poedel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poedelen
- Ik poedel.
- gebiedende wijs van poedelen
- Poedel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van poedelen
- Poedel je?
Gangbaarheid
- Het woord poedel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'poedel' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.