minus
Nederlands
Woordafbreking
- mi·nus
Bijwoord
- verminderd met, zonder
- Vrienden zijn meestal geweldig, en als ze een relatie hebben zijn ze ook geweldig minus een half jaar: de eerste drie maanden van de verkering zijn ze irritant gelukkig en de laatste drie maanden van de verbintenis moet je ze dagelijks opvegen. [1]
Zelfstandig naamwoord
minus o
Gangbaarheid
- Het woord minus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'minus' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Zelfstandig naamwoord
minus m
- (spreektaal) halve gare, geestelijk gestoorde
- «C'est un minus.»
- Hij is een stuk onbenul. [1]
- «C'est un minus.»
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.