pluim

Een pluim

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pluim    (hulp, bestand)
  • IPA: /plœym/
Woordafbreking
  • pluim
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘veer, toef’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord pluim pluimen
verkleinwoord pluimpje pluimpjes

Zelfstandig naamwoord

pluim v/m

  1. een veer
    • Hij heeft een pluim op zijn hoed. 
  1. een compliment
    • Ik gaf hem een pluim voor al zijn werk. 
  1. (biologie) een bepaalde bloeiwijze
    • Deze plant heeft pluimen in het voorjaar. 
  1. (badminton) (Vlaams) andere naam voor badmintonshuttle
  2. sliert uitgestoken damp, rook etc.
Hyponiemen
  • arendspluim, bloempluim, oorpluim, rietpluim, roetpluim, rookpluim
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Een pluim krijgen of geven
een compliment krijgen of geven
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
pluimen

pluim

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pluimen
    • Ik pluim. 
  2. gebiedende wijs van pluimen
    • Pluim! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van pluimen
    • Pluim je? 

Gangbaarheid

  • Het woord pluim staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.