plaatsbewijs

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plaats·be·wijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord plaatsbewijs plaatsbewijzen
verkleinwoord plaatsbewijsje plaatsbewijsjes

Zelfstandig naamwoord

plaatsbewijs o

  1. Een bewijs vroeger meestal een kaartje vaak ook een ov-chipkaart dat men recht heeft op een (zit)plaats.
    • In tien wedstrijden werd niet voldoende gewonnen om een plaatsbewijs voor het wereldtoernooi te bemachtigen. 

Gangbaarheid

  • Het woord plaatsbewijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.