pistool
Nederlands
Woordafbreking
- pis·tool
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘vuistvuurwapen’ voor het eerst aangetroffen in 1623 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pistool | pistolen |
verkleinwoord | pistooltje | pistooltjes |
Zelfstandig naamwoord
pistool o
- een semi-automatisch handvuurwapen met een langwerpig magazijn in het handvat
- Het pistool werd later in een tuin teruggevonden.
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
- pistolengoud, pistoolgarnaal, pistoolgreep, pistoolheft, pistoolmitrailleur, pistoolschieten, pistoolschilder
Vertalingen
1. een semi-automatisch handvuurwapen met een langwerpig magazijn in het handvat
Gangbaarheid
- Het woord pistool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pistool' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.