piket
Nederlands
Woordafbreking
- pi·ket
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘troep die direct kan uitrukken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1783 [1]
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘paaltje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1696 [1]
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kaartspel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1660 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | piket | piketten |
verkleinwoord | piketje | piketjes |
Zelfstandig naamwoord
Hyponiemen
- brandpiket, schroefpiket, stakerspiket, stakingspiket
Afgeleide begrippen
- piketadvocaat, piketdienst, pikethamer, piketlijst, piketman, piketnummer, piketpaal, piketpaaltje, piketspel
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord piket staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'piket' herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "piket" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- piket op website: Etymologiebank.nl
- piket op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.