peilen
Nederlands
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
peilen | peilend |
peiling | gepeild |
- | peilbaar |
Woordafbreking
- pei·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
peilen |
peilde |
gepeild |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
peilen
- overgankelijk, (scheepvaart) de waterdiepte bepalen
- En de stuurman van dat schip
deed niets anders dan peilen
omdat hij was begaan
dat zijn scheepje zou vergaan.[1]
- En de stuurman van dat schip
- overgankelijk, (figuurlijk) onderzoeken wat mensen vinden of voelen
- In het laatste opinieonderzoek werd dat niet gepeild.
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord peilen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'peilen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Lied van de Lutine
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.