pastei
Nederlands
Woordafbreking
- pas·tei
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘deeg met vlees’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pastei | pasteien |
verkleinwoord | pasteitje | pasteitjes |
Zelfstandig naamwoord
pastei v/m [3]
- Hoe verrassend een middeleeuwse pastei kan smaken is te ontdekken in de kalfsvleespastei uit de 15de eeuw, waarin dadels en rode wijn gecombineerd worden met een royale hoeveelheid specerijen en groene kruiden.[4]
Verwante begrippen
Hyponiemen
- ganzenleverpastei, haaspastei, hazenpastei, kippenpastei, leverpastei
Afgeleide begrippen
- pasteibakker, pasteibakkerij
Gangbaarheid
- Het woord pastei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'pastei' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "pastei" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- pastei op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Leidsch Dagblad, 8 maart 1996
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.