passage

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pas·sa·ge
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doorgang’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • Naamwoord van handeling van passeren met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord passage passages
verkleinwoord passagetje passagetjes

Zelfstandig naamwoord

passage v

  1. gelegenheid, mogelijkheid om te passeren, doorgang
  2. gedeelte van een tekststuk of muziekstuk
  3. overdekte winkelstraat
  4. overtocht per boot of vliegtuig (-> passagebiljet)
  5. (medisch) ontlasting, doorgang
Hyponiemen
  • darmpassage
Afgeleide begrippen
  • passagebiljet, passagekoers, passagewerk
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord passage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.