passage
Nederlands
Woordafbreking
- pas·sa·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doorgang’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Naamwoord van handeling van passeren met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | passage | passages |
verkleinwoord | passagetje | passagetjes |
Zelfstandig naamwoord
passage v
Hyponiemen
- darmpassage
Afgeleide begrippen
- passagebiljet, passagekoers, passagewerk
Gangbaarheid
- Het woord passage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'passage' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.