partijlid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • par·tij·lid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord partijlid partijleden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

partijlid o [1]

  1. iemand die lid is van een bepaalde politieke partij
    • Ik ben nooit partijlid geweest, want ik heb sympathieën voor meerdere partijen. 
    • Onder Mao Zedong, die als student en jong partijlid in Shanghai verbleef, werd de sport verbannen want „decadent en westers”. Mao noemde de sport „groene opium”. Onder zijn pragmatische opvolger Deng Xiaoping mochten er weer golfbanen aangelegd worden om buitenlanders (en hun kapitaal) aan te trekken. Formeel werd Mao’s verbod overigens nooit opgeheven. Sterker nog, er volgde in 2004 een nieuw verbod dat op grote schaal ontdoken werd. In dat jaar beschikte China over 176 clubs, waarvan tien legaal. Zes jaar later waren er meer dan 600 die schuilgingen achter namen als Yangshan Ecologisch Project (op Hainan) of Zhengzhou Private Residences. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord partijlid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Oscar Garschagen 26 januari 2017
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.