parking
![](../I/m/Sportfondsenbad_Nijmegen-West%2C_parkeerterrein.jpg)
1. gebied ingericht voor het tijdelijk plaatsen van motorvoertuigen
Nederlands
Woordafbreking
- par·king
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘parkeerterrein’ voor het eerst aangetroffen in 1975 [1]
- pseudo-Engels
- van Engels parking lot [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | parking | parkings |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
parking m
- gebied ingericht voor het tijdelijk plaatsen van motorvoertuigen
Gangbaarheid
- Het woord parking staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'parking' herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Spaans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Verwijzingen
- parking in: Diccionario de la lengua española op de website van de Real Academia Española
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.