parenteel
Nederlands
Woordafbreking
- pa·ren·teel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | parenteel | parentelen |
verkleinwoord | parenteeltje | parenteeltjes |
Zelfstandig naamwoord
parenteel
- groep van bloedverwanten afstammend van één bepaalde ouder of ouderpaar
Vertalingen
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | parenteel | parenteler | parenteelst |
verbogen | parentele | parentelere | parenteelste |
partitief | parenteels | parentelers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
parenteel
- berustend op, rekenend naar de parentelen
- met betrekking tot ouders
Gangbaarheid
- Het woord parenteel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'parenteel' herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.