paf

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  paf    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • paf
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: nabootsing van geluid’ voor het eerst aangetroffen in 1717 [1]
  • tw, zn: klanknabootsing [2]
  • bn: [3]

Tussenwerpsel

paf! [4]

  1. het geluid van een korte knal, bijvoorbeeld van een pistool
    • En, paf! Er klonk een schot en hij lag gewond op de grond. 
enkelvoud meervoud
naamwoord paf paffen
verkleinwoord pafje pafjes

Zelfstandig naamwoord

paf m

  1. het roken, met name van tabak
    • De jeugd in dat land is nog aardig aan de paf. 
  1. het geluid van een afgeschoten vuurwapen [5]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen pafpafferpafst
verbogen paffepafferepafste
partitief pafspaffers-

Bijvoeglijk naamwoord

paf

  1. verbaasd staand [6]
  2. opgeblazen [7]
    • Ik loop voor het Mariabeeld om de gang in, en opeens wordt de paffe stilte gespleten door een schreeuw.[8] 
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Paf staan
verbaasd of verbijsterd zijn

Werkwoord

vervoeging van
paffen

paf

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paffen
    • Ik paf. 
  2. gebiedende wijs van paffen
    • Paf! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van paffen
    • Paf je? 

Gangbaarheid

  • Het woord paf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Bijvoeglijk naamwoord

paf

  1. (spreektaal) bezopen, lazarus
  1. «Vers la fin de la soirée, tout le monde était paf
    Tegen het eind van het feest was iedereen lazarus. [1]

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.