overval
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- over·val
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | overval | overvallen |
verkleinwoord | overvalletje | overvalletjes |
Zelfstandig naamwoord
óverval m [1]
- een plotselinge aanval, gewoonlijk van misdadige aard
- Bij deze overval werd twee miljoen buitgemaakt.
- poging tot vijandige overname van een bedrijf
Hyponiemen
- atoomoverval, bankoverval, beursoverval, cyberoverval, gijzeloverval, luchtoverval, roofoverval, treinoverval, woningoverval
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overvallen |
óverval
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvallen
- ... dat ik óverval.
Werkwoord
vervoeging van |
---|
overvallen |
overvál
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvallen
- Ik overval.
- gebiedende wijs van overvallen
- Overval!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overvallen
- Overval je?
Gangbaarheid
- Het woord overval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'overval' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.