ouderling
Nederlands
Woordafbreking
- ou·der·ling
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘protestants kerkelijk ambtsdrager’ voor het eerst aangetroffen in 1590 [1]
- ouder met het achtervoegsel -ling [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ouderling | ouderlingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
ouderling m [3]
- (religie) een functie binnen een kerkelijke gemeenschap, lid van de kerkenraad
- Jehova's getuigen vinden dat hun interne rechtssysteem boven dat van de wereldse autoriteiten staat. Mannelijke ouderlingen treden op als rechters, die de richtlijnen van het Amerikaanse hoofdkantoor hanteren. [4]
- oud persoon in het algemeen
- In de zorg hangt dit heel nauw samen, een goede zorg heeft immers menselijkheid en vertrouwen nodig. Steeds maar wisselend personeel dat bovendien steeds minder tijd krijgt voor zorgtaken, is nefast. Dat geldt voor ouderlingen en patiënten, maar ook voor drugsverslaafden, daklozen en mensen in armoede. Het succes van het werken met deze kwetsbare groepen is afhankelijk van een vertrouwensband. Daar gaat in vele gevallen een lang proces aan vooraf. [5]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord ouderling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'ouderling' herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "ouderling" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ouderling op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Tubantia 21-07-2017
- de Standaard MAANDAG 4 SEPTEMBER 2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.