ouderdag

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ou·der·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ouderdag ouderdagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

ouderdag m

  1. dag die iemand speciaal aan zijn of haar taken als ouder besteedt
    • De tendens om samen te zorgen leeft wel degelijk,' zegt Montanus. In toenemende mate zijn het de vaders en moeders die samen opvoeden. Ouderdagen, financiële zaken, helpen bij het huiswerk en de kinderen van en naar school brengen wordt steeds meer door beide ouders gedaan. [1] 
  1. dag die speciaal in het teken van ouders staat
    • Oppers voelt zich een pionier: ,,Ik ben niet verbaasd als ik weer eens een obstakel tegenkom. Bij het IMF ouderverlof als adopterende man krijgen was al een heel gedoe. Ook plaatsing op een Franse school was moeilijk, wat de overheid betrof. De schooldirectrice was juist heel meewerkend. Ze zei: `God, dat dat zomaar kan. Misschien moeten we van moederdag voortaan ouderdag maken.' [2] 
  1. dag dat ouders iets kunnen bezoeken waar hun kinderen werken, studeren of anderzins aan deelnemen
    • Bedrijven gaan zich gezinsvriendelijk (meubelzaken met kinderopvang, vakantieparken, universiteiten organiseren ouderdagen) opstellen, omdat steeds meer activiteiten en beslissingen in onderling overleg worden genomen dan louter individueel. [3] 

Gangbaarheid

  • Het woord ouderdag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. NRC 21 oktober 1998 `Nieuwe vader bestaat niet'
  2. NRC Wilfred Takken 5 januari 2002 Twee mannen en een baby
  3. NRC Drs. J. Renaud 4 oktober 2001 Gezin is niet dood 3
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.