orkestlid
Nederlands
Woordafbreking
- or·kest·lid
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van orkest zn en lid zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | orkestlid | orkestleden |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
orkestlid o [1]
- (muziek) musicus die speelt in een orkest
- Nadat André Rieu zaterdag een concert annuleerde, heeft hij inmiddels zijn hele tournee in Groot-Brittannië afgebroken. Dat heeft de Limburgse orkestleider besloten nadat zaterdagochtend een van de leden van het Johan Strauss Orkest een hartaanval heeft gehad. Het orkestlid ligt in kritieke toestand in het ziekenhuis, vermeldt de website van André Rieu.[2]
- De Jostiband staat over vier dagen in een uitverkocht Ziggo Dome. We tellen af met de orkestleden. Vandaag: Delia Nap (38) uit Bodegraven.[3]
Gangbaarheid
- Het woord orkestlid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'orkestlid' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- de Telegraaf 18 dec. 2016
- Tubantia Annemiek Brandriet 10-JANUARI-2017
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.